Vinnige vogels
Onze eettafel staat aan het keukenraam. Als je daar aan zit heb je een schoon zicht op de tuin. En op al het leven in de tuin. Het houten tuinhuisje staat altijd met z’n raam op kip. Als de zon er vol op staat, wordt het er immers erg warm.
Op een dag zag ik een roodborstje op dat kipraam zitten. En twee seconden later vloog het naar binnen. Tiens. En het deed dat niet één keer, toevallig ofzo. Nee, het werd routine. Ze volgde een aanvliegroute met enkele kleine variaties. Even op de tak uitrusten, dan op de rand van het raam en dan floep naar binnen. Of meteen op het raam en dan binnen. Langs de wilgentakken rechts van het huisje of langs de dakgoot links van het raam en dan naar binnen. Wat zou het daar te zoeken hebben? Ik voelde me een natuuronderzoeker die op het punt stond een groot geheim te ontdekken.
Maar binnen in het tuinhuis zag ik niets bijzonders. Vreemd.
Een paar dagen later werd het zo opvallend dat er echt iets aan de hand moest zijn in dat tuinhuis van ons. Ik zette mijn betere speurneus op en vond achter de kast in een klein hoekje op de zak van de tent een nestje. Met twee paar zwarte ronde kraaloogjes die me van net over de rand van het nestje recht aankeken. Wauw! Dus dat was er hier aan het gebeuren. De volgende dag ging ik weer kijken, heel behoedzaam, want ik zou niet willen dat roodborstje haar nestje zouden verlaten. Zou een vogel mijn bezoek storend vinden? Want tot dan toe waren wij natuurlijk altijd nietsvermoedend het kotje binnen gestormd. Ze zou wel iets gewoon zijn van menselijke aanwezigheid.
Die dag kon ik echter niet opmaken of de vogel dood was of leefde. Ze lag helemaal op dezelfde manier in haar nestje. Kopje omhoog en staart omhoog en verder geen enkele beweging. Maar het vachtje blonk zo schoon. Dat kon toch geen dood beestje zijn? De volgende dag op onderzoek, samen met Jan. Is dit nu een levend diertje of niet? En toen zag ik het: een kleine flitsende beweging van de oogjes. Oef. Het leeft en kan zich ongewoon goed ‘dood’ houden. Alles in orde. Ik kon rustig verder blijven observeren en we moesten dus niet - zoals ik in mijn hoofd al had afgespeeld - een nestje met een dood diertje naar buiten dragen. Maar altijd hoorde ik dat achterliggende stemmetje om niet te gretig te zijn en het broeden niet te verstoren.
Vanuit ons huis leerde ik kijken om te weten of het nestje leeg was of niet en op de lege momenten repte ik me naar het tuinhuis. Ik moest echt durven diep genoeg in het nestje te kijken, want de eerste keren leek het leeg, tot ik op een dag zeven mini eitjes telde! Wauw, zoveel! Ik begon meteen te supporteren voor alle zeven mini roodborstjes die daar bezig waren te groeien. Wat een job voor moeder en vader roodborst, ik heb het niet bijgehouden, maar de uren stilzitten op het nestje, dat lijkt me in de grootorde van een record-poging. Ik beeld me zo in: stramme vleugeltjes, stijve pootjes, of misschien wel een slapend vleugeltje van op een vreemde manier opgevouwen te zitten. En honger. Maar op zich alles wel rustig, het was onder het oppervlak dat alles aan het broeien was.
Tot de dag dat moeder en vader onophoudelijk begonnen af en aan vliegen met lekkers in hun bek. Ja! Het is zover. Ze zullen uitgekomen zijn.
Oei, zou een roodborstje van kraambezoek houden?
Maar op zo’n momenten is het onmogelijk om mijn nieuwsgierigheid te bedwingen. En ik dacht bij mezelf: ze zijn mij eigenlijk al gewoon, dat kan niet anders met die vele bezoekjes die ik al deed toen ze nog in de schaal zaten.
De eerste blik was teleurstellend: ik zag niks. Een leeg nestje. Zelfs geen eitjes. Wat was hier aan de hand?
Beter kijken, dat was er aan de hand.
Want toen zag ik dat de bodem van het nestje niet de bodem was maar een hoopje wriemelende vogellijfjes. Ooohh.
Hoeveel?
Geen idee.
De dagen daarop bleven ma en pa roodborst onvermoeibaar hun kroost voeden. Als ik tijdens voedertijd even binnensprong, op het moment dat zij op jacht waren, had ik het geluk om er een paar met hun bekje open te treffen. Dat is onbeschrijfelijk mooi en fragiel. En ook zo duidelijk, goed gedaan, natuur, zo’n opengesperd bekje kan je echt niet missen! De rand van zo’n bekje lichtte bijna fluo op, handig, te midden van al dat wriemelende zwart . En zo kon ik ze stilaan tellen. Eerst drie. Later vijf.
Hun lijfjes groeiden en vulden het nestje zoals deeg die rijst in een kom. Het werd een donzen ademende hoop.
Ik telde er uiteindelijk zeven. Ze werden groot.
Toen kwam de dag waarop wij voor enkele dagen weg zouden zijn. We zouden het uitvliegen missen. Ik ging dag zeggen en ze een goede vaart wensen. En ik vroeg me af hoe dat ging: nu met z’n zevenen op elkaar gepakt in een nestje, wellicht af en toe wat vogelpoep op je hoofd van broer en zus, vechten om de dikste worm, maar altijd omringd door warme donzige kloppende lijfjes. En dan vlieg je uit als roodborst en wat dan? Waar slaap je dan? Moet je plots je eigen wormen zien te vinden? Vliegt ma of pa nog even mee om het voor te doen? Ontmoet je je broers en zussen nog? Want je ziet toch nooit twee roodborstjes gezellig wat naast elkaar zitten op een tak? Hoe weet je dan wat je verder aan moet met de dag en met je vogelleven? Puur instinct allicht, maar toch, wat een verschil.
Vier dagen later kwamen we thuis. Ik meteen naar het tuinhuis.
Het nestje was leeg. Overal lag vogelpoep. Vooral aan het kipraam. In gedachten zag ik allemaal fladderende vleugels en gepiep en gekriep.
Er lag een vogeltje dood op de grond. Oh. Dat had het niet gehaald.
Maar wat een schoontje! Het lag daar zo netjes op z’n zij met z’n pootjes ontspannen onder hem. Het had nog geen rood borstje.
Zou het het wel gehaald hebben als wij thuis zouden geweest zijn en ook de deur van het tuinhuis hadden open gezet?
Toen Jan de volgende dag het tuinhuis opruimde, vond hij nog drie andere dode vogeltjes. Vier van de zeven vogeltjes haalden het niet. Dat was toch wel triest.
Ik wenste dat de drie anderen intussen vrolijk rond konden fladderen en later aan hun eigen nestje beginnen. En nu konden we eindelijk dat nestje eens goed bekijken, zo’n ingenieus bouwwerk!
Als ik nu aan de eettafel zit en naar het tuinhuisje kijk voelt het wat leger. Ik mis ma en pa roodborstje in onze tuin.
Zouden vogels nog eens op bezoek komen naar de plek waar ze geboren zijn?
Vorig jaar hadden we een merelnest in de haag. Die vier jonge vogels heb ik nadat ze waren uitgevlogen nog één keertje samen op stap gezien op onze gazon.
Vinnige vogels. Ik vind ze fascinerend.
iemand mailde me onlangs: “Je gaat echt door het leven met de levendigheid van een roodborstje!”
Dat vond ik een groot compliment.